sash
US /sæʃ/
UK /sæʃ/

1.
sjerp, band
a long strip or loop of cloth worn over one shoulder or around the waist, especially as part of a uniform or for ceremonial purposes
:
•
The beauty queen wore a sparkling sash across her gown.
De schoonheidskoningin droeg een glimmende sjerp over haar jurk.
•
He wore a ceremonial sash during the parade.
Hij droeg een ceremoniële sjerp tijdens de parade.
2.
raamkozijn, deurkozijn
a frame holding the glass in a window or door
:
•
The old window sash was rotting and needed to be replaced.
Het oude raamkozijn was aan het rotten en moest vervangen worden.
•
He carefully painted the window sashes.
Hij schilderde voorzichtig de raamkozijnen.
1.
voorzien van kozijn, inlijsten
to furnish or fit with a sash or sashes
:
•
The carpenter will sash the new windows next week.
De timmerman zal de nieuwe ramen volgende week voorzien van kozijnen.
•
They decided to sash the old door to improve its appearance.
Ze besloten de oude deur te voorzien van een kozijn om het uiterlijk te verbeteren.