sack
US /sæk/
UK /sæk/
1.
zak
a large bag made of a strong material such as burlap, thick paper, or plastic, used for storing and carrying goods
:
•
He carried a heavy sack of potatoes.
Hij droeg een zware zak aardappelen.
•
The mailman left a sack of letters at the door.
De postbode liet een zak brieven bij de deur achter.
2.
ontslag, de zak
(the sack) dismissal from employment
:
•
He got the sack for being late too many times.
Hij kreeg de zak omdat hij te vaak te laat kwam.
•
The company gave him the sack after the scandal.
Het bedrijf gaf hem de zak na het schandaal.
1.
ontslaan, de zak geven
dismiss someone from employment
:
•
The manager decided to sack him for insubordination.
De manager besloot hem te ontslaan wegens insubordinatie.
•
They threatened to sack anyone who leaked information.
Ze dreigden iedereen te ontslaan die informatie lekte.
2.
tackelen, sacken
(in football or American football) tackle (the quarterback) behind the line of scrimmage
:
•
The defensive end managed to sack the quarterback for a loss of ten yards.
De verdedigende einde wist de quarterback te tackelen voor een verlies van tien yards.
•
The team's strategy was to constantly pressure and sack the opposing quarterback.
De strategie van het team was om de tegenstander voortdurend onder druk te zetten en de quarterback te tackelen.