rip off
US /rɪp ˈɔːf/
UK /rɪp ˈɔːf/

1.
afzetten, oplichten
to cheat someone, especially by charging them too much money for something
:
•
That store really ripped me off with that broken phone.
Die winkel heeft me echt opgelicht met die kapotte telefoon.
•
Don't let them rip you off; negotiate the price.
Laat ze je niet afzetten; onderhandel over de prijs.
2.
stelen, plagiëren
to steal something
:
•
Someone ripped off my bike last night.
Iemand heeft gisteravond mijn fiets gejat.
•
The band was accused of ripping off another artist's song.
De band werd beschuldigd van het stelen van een nummer van een andere artiest.
1.
afzetterij, oplichting
an act of cheating someone by charging too much or by selling them something of poor quality
:
•
Buying that car was a complete rip-off.
Die auto kopen was een complete afzetterij.
•
The concert tickets were such a rip-off for what we got.
De concertkaartjes waren zo'n afzetterij voor wat we kregen.