rim

US /rɪm/
UK /rɪm/
"rim" picture
1.

velg, rand

the outer edge of a wheel, holding the tire

:
•
The bicycle wheel's rim was bent after the accident.
De velg van het fietswiel was verbogen na het ongeluk.
•
He checked the tire pressure and the condition of the rims.
Hij controleerde de bandenspanning en de staat van de velgen.
:
edgeborderbrimlipperiphery
2.

rand, boord

the upper edge of a cup, bowl, or other container

:
•
She filled the glass to the rim with water.
Ze vulde het glas tot aan de rand met water.
•
A thin layer of frost coated the rim of the birdbath.
Een dunne laag rijp bedekte de rand van het vogelbad.
:
edgebrimlipbordermargin
1.

omzomen, omranden

to form a rim or border around something

:
•
The mountains rimmed the valley.
De bergen omzoomden de vallei.
•
A line of trees rimmed the lake.
Een rij bomen omzoomde het meer.
:
borderedgesurroundencirclefringe
:
Atlantic Rim