relation
US /rɪˈleɪ.ʃən/
UK /rɪˈleɪ.ʃən/
1.
relatie, verband
the way in which two or more people or things are connected
:
•
The relation between cause and effect is fundamental to science.
De relatie tussen oorzaak en gevolg is fundamenteel voor de wetenschap.
•
There is a close relation between diet and health.
Er is een nauwe relatie tussen dieet en gezondheid.
2.
familielid, verwant
a person connected by blood or marriage; a relative
:
•
She invited all her close relations to the wedding.
Ze nodigde al haar naaste familieleden uit voor de bruiloft.
•
He is a distant relation of mine.
Hij is een verre familielid van mij.
3.
verslag, vertelling, verhaal
the process of telling a story or giving an account of something
:
•
His relation of the events was very detailed.
Zijn verslag van de gebeurtenissen was zeer gedetailleerd.
•
The old man's relation of his wartime experiences captivated the audience.
De vertelling van de oude man over zijn oorlogservaringen boeide het publiek.