reckon

US /ˈrek.ən/
UK /ˈrek.ən/
"reckon" picture
1.

schatten, berekenen

establish by calculation

:
•
The police reckon the murder was committed at about 12:30 a.m.
De politie schat dat de moord rond 00:30 uur is gepleegd.
•
He reckoned the cost of the repairs at $500.
Hij schatte de kosten van de reparaties op $500.
:
calculatecomputeestimatefiguregauge
2.

denken, menen

be of the opinion; think

:
•
I reckon it's going to rain soon.
Ik denk dat het snel gaat regenen.
•
He's a good man, I reckon.
Hij is een goede man, denk ik.
:
thinkbelievesupposeimagineconsider
:
reckon withoutday of reckoning