prepared

US /prɪˈperd/
UK /prɪˈperd/
"prepared" picture
1.

voorbereid, gereed

made ready for use or consideration

:
•
The meal was carefully prepared.
De maaltijd was zorgvuldig bereid.
•
She had a prepared speech for the conference.
Ze had een voorbereide toespraak voor de conferentie.
:
readyarrangedsetorganizedequipped
2.

voorbereid, klaar

in a suitable state for a particular purpose or situation

:
•
Are you prepared for the exam?
Ben je voorbereid op het examen?
•
We need to be prepared for any emergencies.
We moeten voorbereid zijn op eventuele noodsituaties.
:
readypoisedprimedsetequipped
1.

voorbereiden, bereiden

to make something ready for use or consideration

:
•
She prepared dinner for the family.
Ze bereidde het avondeten voor het gezin.
:
make readyarrangeorganizeset upget ready
1.

zich voorbereiden

to make oneself ready for something

:
•
He prepared himself for the long journey.
Hij bereidde zich voor op de lange reis.
:
brace oneselfsteel oneselfget ready
:
preparepreparationprepare the ground for