Betekenis van het woord pastor in het Nederlands
Wat betekent pastor in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland
pastor
US /ˈpæs.tɚ/
UK /ˈpæs.tɚ/

Zelfstandig Naamwoord
1.
pastor, dominee
a minister in charge of a Christian church or congregation
Voorbeeld:
•
The pastor delivered a powerful sermon on Sunday.
De pastor hield zondag een krachtige preek.
•
She consulted with her pastor for guidance.
Ze raadpleegde haar pastor voor advies.
Werkwoord
1.
pastoreren, leiden
to guide or lead (a group of people, especially a congregation) as a pastor
Voorbeeld:
•
He has been pastoring this church for over twenty years.
Hij pastoreert deze kerk al meer dan twintig jaar.
•
The new minister will pastor the congregation starting next month.
De nieuwe dominee zal de gemeente vanaf volgende maand pastoreren.
Synoniem:
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord: