pastoral
US /ˈpæs.tɚ.əl/
UK /ˈpæs.tɚ.əl/
1.
pastoraal, landelijk
of or relating to the countryside, especially with reference to the idealized innocence and tranquility of rural life
:
•
The artist painted a beautiful pastoral scene with sheep and rolling hills.
De kunstenaar schilderde een prachtig pastoraal tafereel met schapen en glooiende heuvels.
•
Many poets romanticize the pastoral life.
Veel dichters romantiseren het pastorale leven.
2.
pastoraal, kerkelijk
of or relating to a pastor or the duties of a pastor
:
•
The church offers pastoral care to its members.
De kerk biedt pastorale zorg aan haar leden.
•
He received pastoral training before becoming a minister.
Hij kreeg pastorale training voordat hij predikant werd.
1.
pastorale, herdersdicht
a literary work (such as a poem or play) dealing with shepherds or rural life in a usually idealized way
:
•
The poet's latest work is a beautiful pastoral.
Het nieuwste werk van de dichter is een prachtige pastorale.
•
The opera featured a charming pastoral scene in the second act.
De opera bevatte een charmante pastorale scène in het tweede bedrijf.