move out
US /muːv aʊt/
UK /muːv aʊt/

1.
verhuizen, uit huis gaan
to leave your home or place of residence permanently
:
•
I'm planning to move out of my apartment next month.
Ik ben van plan volgende maand mijn appartement te verlaten.
•
They decided to move out after the landlord raised the rent.
Ze besloten te verhuizen nadat de verhuurder de huur verhoogde.
2.
wijken, uit de weg gaan
to move from a position or place, especially to make way for someone or something else
:
•
Could you please move out of the way so I can pass?
Zou je alsjeblieft uit de weg kunnen gaan zodat ik erlangs kan?
•
The crowd began to move out as the police arrived.
De menigte begon te wijken toen de politie arriveerde.