marker
US /ˈmɑːr.kɚ/
UK /ˈmɑːr.kɚ/

1.
marker, stift
a felt-tip pen with a broad tip, used for drawing or writing
:
•
Please use a permanent marker for the labels.
Gebruik alstublieft een permanente marker voor de etiketten.
•
The teacher wrote on the whiteboard with a blue marker.
De leraar schreef op het whiteboard met een blauwe marker.
2.
marker, aanduiding
an object used to indicate a position or place
:
•
Place a marker at the starting line.
Plaats een marker bij de startlijn.
•
The buoy serves as a marker for the safe channel.
De boei dient als een marker voor het veilige kanaal.
3.
marker, scorer
a person who marks something, especially in sports or games
:
•
The referee appointed a goal marker for the match.
De scheidsrechter wees een doelpuntenmarker aan voor de wedstrijd.
•
She was the designated marker for the bowling lane.
Zij was de aangewezen marker voor de bowlingbaan.