lemon
US /ˈlem.ən/
UK /ˈlem.ən/
1.
citroen
a pale yellow oval citrus fruit with thick skin and fragrant, acidic juice
:
•
She squeezed a lemon into her tea.
Ze kneep een citroen in haar thee.
•
This cake has a strong lemon flavor.
Deze cake heeft een sterke citroensmaak.
2.
mislukking, waardeloos product
a person or thing that proves to be unsatisfactory, disappointing, or defective
:
•
I bought a used car, and it turned out to be a complete lemon.
Ik kocht een tweedehands auto, en het bleek een complete mislukking te zijn.
•
The new software update was a real lemon; it crashed my computer.
De nieuwe software-update was een echte mislukking; het liet mijn computer crashen.
1.
citroengeel
pale yellow
:
•
The walls were painted a soft lemon color.
De muren waren geschilderd in een zachte citroenkleur.
•
She wore a beautiful dress in a vibrant lemon shade.
Ze droeg een prachtige jurk in een levendige citroentint.