lace
US /leɪs/
UK /leɪs/

1.
kant
a delicate fabric made of yarn or thread in an open weblike pattern, made by machine or by hand
:
•
The wedding dress was adorned with intricate lace.
De trouwjurk was versierd met ingewikkeld kant.
•
She wore a blouse with a delicate lace collar.
Ze droeg een blouse met een delicate kanten kraag.
1.
veteren, rijgen
fasten or tighten (a shoe or garment) with laces
:
•
Please lace up your boots before we go hiking.
Veter je laarzen alsjeblieft voordat we gaan wandelen.
•
She carefully laced the ribbon through the holes of the garment.
Ze vlocht het lint voorzichtig door de gaten van het kledingstuk.
2.
aanlengen, toevoegen
add a small amount of a strong alcoholic drink or drug to (a drink or food)
:
•
He secretly laced her drink with a sedative.
Hij voegde stiekem een kalmeringsmiddel toe aan haar drankje.
•
The coffee was laced with a hint of vanilla.
De koffie was aangelengd met een vleugje vanille.