kit

US /kɪt/
UK /kɪt/
"kit" picture
1.

kit, set, uitrusting

a set of articles or equipment needed for a specific purpose

:
He bought a new first aid kit for his car.
Hij kocht een nieuwe EHBO-kit voor zijn auto.
The artist packed her painting kit for the trip.
De kunstenaar pakte haar schilderkit in voor de reis.
2.

jong, welp

a young animal, especially a young fox, beaver, or mink

:
The fox had three adorable kits in its den.
De vos had drie schattige welpjes in zijn hol.
A beaver kit learns to swim shortly after birth.
Een beverjong leert kort na de geboorte zwemmen.
1.

uitrusten, voorzien

to equip with a kit or necessary items

:
The hikers were fully kitted out for the mountain expedition.
De wandelaars waren volledig uitgerust voor de bergexpeditie.
They need to kit out the new office with furniture and computers.
Ze moeten het nieuwe kantoor uitrusten met meubels en computers.