kiss

US /kɪs/

UK /kɪs/

kussen

touch with the lips as a sign of love, sexual desire, or greeting

•

He leaned in to kiss her softly on the cheek.

Hij boog zich voorover om haar zachtjes op de wang te kussen.

•

They kissed goodbye at the airport.

Ze kusten elkaar gedag op het vliegveld.

licht aanraken, strelen

touch lightly or gently

•

The waves gently kissed the shore.

De golven kusten zachtjes de kust.

•

The branches kissed the window pane in the breeze.

De takken raakten zachtjes het raamkozijn in de bries.

kus

a touch with the lips

•

She gave him a quick kiss on the cheek.

Ze gaf hem een snelle kus op de wang.

•

Their first kiss was unforgettable.

Hun eerste kus was onvergetelijk.