interchange
US /ˌɪn.t̬ɚˈtʃeɪndʒ/
UK /ˌɪn.t̬ɚˈtʃeɪndʒ/
1.
knooppunt, verkeersknooppunt
a road junction at which traffic streams are separated by grade and which is designed for the free flow of traffic without stop signs or traffic lights
:
•
The new highway interchange greatly improved traffic flow.
Het nieuwe snelwegknooppunt verbeterde de verkeersstroom aanzienlijk.
•
Take the next interchange to exit the freeway.
Neem het volgende knooppunt om de snelweg te verlaten.
2.
uitwisseling, uitwisselen
the action of exchanging things, especially ideas or information
:
•
There was a lively interchange of ideas during the meeting.
Er was een levendige uitwisseling van ideeën tijdens de vergadering.
•
The cultural interchange between the two countries has grown.
De culturele uitwisseling tussen de twee landen is gegroeid.
1.
uitwisselen, uitwisseling
exchange things, especially ideas or information, with each other
:
•
Students will interchange their essays for peer review.
Studenten zullen hun essays uitwisselen voor collegiale toetsing.
•
The two teams decided to interchange players for a friendly match.
De twee teams besloten spelers te uitwisselen voor een vriendschappelijke wedstrijd.