injured
US /ˈɪn.dʒɚd/
UK /ˈɪn.dʒɚd/

1.
gewond, beschadigd, gekwetst
harmed, damaged, or impaired
:
•
The player was injured during the game and had to leave the field.
De speler raakte geblesseerd tijdens de wedstrijd en moest het veld verlaten.
•
He felt deeply injured by her harsh words.
Hij voelde zich diep gekwetst door haar harde woorden.
1.
verwonden, beschadigen, kwetsen
cause harm or damage to (someone or something)
:
•
He accidentally injured his hand while working.
Hij verwondde per ongeluk zijn hand tijdens het werk.
•
The scandal could seriously injure his reputation.
Het schandaal zou zijn reputatie ernstig kunnen schaden.