hog
US /hɑːɡ/
UK /hɑːɡ/

1.
2.
motor, Harley-Davidson
a large, heavy motorcycle
:
•
He rode his custom hog down the highway.
Hij reed met zijn aangepaste motor over de snelweg.
•
A group of bikers on their hogs roared past.
Een groep motorrijders op hun motoren raasde voorbij.
1.
voor zichzelf houden, monopoliseren
to take or use more than one's share of something
:
•
Don't hog all the blankets, it's cold in here!
Houd niet alle dekens voor jezelf, het is koud hier!
•
He always hogs the remote control.
Hij houdt altijd de afstandsbediening voor zichzelf.