gun

US /ɡʌn/
UK /ɡʌn/
"gun" picture
1.

geweer, pistool, wapen

a weapon incorporating a metal tube from which bullets, shells, or other missiles are propelled by explosive force

:
The police officer drew his gun.
De politieagent trok zijn geweer.
He was arrested for carrying a concealed gun.
Hij werd gearresteerd voor het dragen van een verborgen wapen.
2.

kanon, geschut

a large cannon

:
The warship was equipped with powerful naval guns.
Het oorlogsschip was uitgerust met krachtige scheepskanonnen.
Artillery guns pounded the enemy positions.
Artilleriekanonnen bestookten de vijandelijke posities.
1.

neerschieten, doodschieten

to shoot someone or something with a gun

:
The hunter aimed and gunned down the deer.
De jager mikte en schoot het hert neer.
He threatened to gun them if they didn't comply.
Hij dreigde hen te neerschieten als ze niet zouden gehoorzamen.
2.

gas geven, versnellen

to accelerate an engine or vehicle rapidly

:
He gunned the engine and sped away.
Hij gaf gas en reed snel weg.
The driver gunned the car through the intersection.
De bestuurder gaf vol gas door de kruising.