great
US /ɡreɪt/
UK /ɡreɪt/

1.
2.
geweldig, uitstekend
of an ability, quality, or intensity considerably above average
:
•
She is a great singer.
Zij is een geweldige zangeres.
•
He showed great courage in the face of danger.
Hij toonde grote moed in het aangezicht van gevaar.
3.
belangrijk, vooraanstaand
important, significant, or distinguished
:
•
He was one of the great leaders of his time.
Hij was een van de grote leiders van zijn tijd.
•
The discovery was of great importance to science.
De ontdekking was van groot belang voor de wetenschap.
1.
geweldig, uitstekend
very well or excellently
:
•
The party went great!
Het feest ging geweldig!
•
You did great on your presentation.
Je hebt het geweldig gedaan met je presentatie.