fry

US /fraɪ/
UK /fraɪ/
"fry" picture
1.

bakken, frituren

cook (food) in hot fat or oil

:
She decided to fry the eggs for breakfast.
Ze besloot de eieren te bakken voor het ontbijt.
The chef will fry the fish until it's golden brown.
De chef zal de vis bakken tot hij goudbruin is.
2.

smelten, gebakken worden

(of a person or part of the body) be or feel very hot

:
I'm starting to fry in this heat.
Ik begin te smelten in deze hitte.
My brain feels like it's frying after all that studying.
Mijn hersenen voelen alsof ze gebakken zijn na al dat studeren.
1.

friet, gebakken gerecht

a dish of fried food, especially french fries

:
Do you want some extra fries with your burger?
Wil je extra friet bij je burger?
We ordered a large fry to share.
We bestelden een grote friet om te delen.
2.

vislarven, broed

young fish, especially recently hatched ones

:
The pond was teeming with tiny fish fry.
De vijver wemelde van de kleine vislarven.
The salmon fry are released into the river.
De zalmlarven worden in de rivier vrijgelaten.