fall in
US /fɔːl ɪn/
UK /fɔːl ɪn/

1.
instorten, inzakken
to collapse inwards; to give way
:
•
The old bridge began to fall in after the heavy rain.
De oude brug begon in te storten na de zware regen.
•
The roof of the abandoned house might fall in at any moment.
Het dak van het verlaten huis kan elk moment instorten.
2.
in het gelid gaan staan, zich opstellen
to take one's place in a line or formation
:
•
The soldiers were ordered to fall in for inspection.
De soldaten kregen het bevel in het gelid te gaan staan voor inspectie.
•
Everyone, fall in quickly, we're running late!
Iedereen, stel je snel op, we zijn te laat!
3.
instemmen met, zich schikken naar
to agree with or accept something
:
•
He was reluctant to fall in with their plans at first.
Hij was aanvankelijk terughoudend om in te stemmen met hun plannen.
•
Eventually, everyone decided to fall in with the new policy.
Uiteindelijk besloot iedereen in te stemmen met het nieuwe beleid.