conform
US /kənˈfɔːrm/
UK /kənˈfɔːrm/

1.
voldoen aan, zich conformeren aan
comply with rules, standards, or laws
:
•
All products must conform to safety standards.
Alle producten moeten voldoen aan de veiligheidsnormen.
•
He refused to conform to the group's expectations.
Hij weigerde zich te conformeren aan de verwachtingen van de groep.
2.
overeenkomen, overeenstemmen
be similar in form or type; agree
:
•
The building's design must conform to the surrounding architecture.
Het ontwerp van het gebouw moet overeenkomen met de omringende architectuur.
•
His actions do not conform with his stated beliefs.
Zijn acties komen niet overeen met zijn verklaarde overtuigingen.