embarrassment

US /ɪmˈber.əs.mənt/
UK /ɪmˈber.əs.mənt/
"embarrassment" picture
1.

schaamte, verlegenheid, gêne

a feeling of self-consciousness, shame, or awkwardness

:
She felt a blush of embarrassment creep up her neck when she tripped.
Ze voelde een blos van schaamte in haar nek kruipen toen ze struikelde.
His rude comment caused her great embarrassment.
Zijn onbeschofte opmerking veroorzaakte haar grote schaamte.
2.

schande, blamage

a person or thing that causes a feeling of awkwardness or shame

:
His drunken behavior was a constant source of embarrassment to his family.
Zijn dronken gedrag was een constante bron van schaamte voor zijn familie.
The old, broken-down car was an embarrassment to him.
De oude, kapotte auto was een schande voor hem.