anxiety
US /æŋˈzaɪ.ə.t̬i/
UK /æŋˈzaɪ.ə.t̬i/
1.
angst, bezorgdheid, onrust
a feeling of worry, nervousness, or unease, typically about an event or something with an uncertain outcome.
:
•
He felt a surge of anxiety as he waited for the test results.
Hij voelde een golf van angst toen hij wachtte op de testresultaten.
•
Her constant anxiety about her job affected her sleep.
Haar constante angst over haar baan beïnvloedde haar slaap.
2.
angststoornis, klinische angst
a nervous disorder characterized by a state of excessive uneasiness and apprehension, typically with compulsive behavior or panic attacks.
:
•
She was diagnosed with generalized anxiety disorder.
Ze werd gediagnosticeerd met een gegeneraliseerde angststoornis.
•
Therapy can be very effective in managing chronic anxiety.
Therapie kan zeer effectief zijn bij het beheersen van chronische angst.