doctor
US /ˈdɑːk.tɚ/
UK /ˈdɑːk.tɚ/

1.
1.
vervalsen, manipuleren
to change or falsify something in order to deceive
:
•
He tried to doctor the accounts to hide the theft.
Hij probeerde de rekeningen te vervalsen om de diefstal te verbergen.
•
Someone must have doctored the evidence.
Iemand moet het bewijs vervalst hebben.
2.
repareren, opknappen
to treat or repair something, especially in a makeshift or informal way
:
•
He managed to doctor the old engine and get it running again.
Hij slaagde erin de oude motor te repareren en weer aan de praat te krijgen.
•
Can you doctor up this old chair to make it look better?
Kun je deze oude stoel opknappen om hem er beter uit te laten zien?