delegate
US /ˈdel.ə.ɡət/
UK /ˈdel.ə.ɡət/
1.
afgevaardigde, gedelegeerde
a person sent or authorized to represent others, in particular an elected representative sent to a conference.
:
•
Each country sent a delegate to the international conference.
Elk land stuurde een afgevaardigde naar de internationale conferentie.
•
The union delegates voted on the new proposal.
De vakbondsafgevaardigden stemden over het nieuwe voorstel.
1.
delegeren, overdragen
entrust (a task or responsibility) to another person, typically one who is less senior than oneself.
:
•
She decided to delegate the task to her assistant.
Ze besloot de taak aan haar assistent te delegeren.
•
A good manager knows how to delegate effectively.
Een goede manager weet hoe hij effectief moet delegeren.
2.
delegeren, afvaardigen
send or authorize (someone) as a representative.
:
•
The committee decided to delegate him to negotiate the terms.
De commissie besloot hem te delegeren om de voorwaarden te onderhandelen.
•
They were delegated to represent their community at the meeting.
Ze werden gedelegeerd om hun gemeenschap te vertegenwoordigen op de vergadering.