agent

US /ˈeɪ.dʒənt/
UK /ˈeɪ.dʒənt/
"agent" picture
1.

agent, vertegenwoordiger

a person who acts on behalf of another person or group

:
She works as a real estate agent.
Ze werkt als makelaar.
The sports agent negotiated a new contract for the player.
De sportagent onderhandelde een nieuw contract voor de speler.
2.

middel, factor

a person or thing that takes an active role or produces a specified effect

:
Water is a powerful eroding agent.
Water is een krachtig eroderend middel.
The police identified the chemical agent used in the attack.
De politie identificeerde het chemische middel dat bij de aanval werd gebruikt.
3.

geheim agent, spion

a secret operative or spy

:
The secret agent infiltrated the enemy organization.
De geheime agent infiltreerde de vijandelijke organisatie.
He was suspected of being a foreign agent.
Hij werd verdacht een buitenlandse agent te zijn.