wagon
US /ˈwæɡ.ən/
UK /ˈwæɡ.ən/

1.
wagen, kar
a vehicle, especially a four-wheeled one, for transporting heavy loads, pulled by draught animals or a motor vehicle
:
•
The farmer loaded hay onto the wagon.
De boer laadde hooi op de wagen.
•
We took a scenic ride in a horse-drawn wagon.
We maakten een schilderachtige rit in een paardengetrokken wagen.
2.
speelgoedwagen, kinderwagen
a child's toy cart, often pulled by hand
:
•
The child pulled his toys in a little red wagon.
Het kind trok zijn speelgoed in een kleine rode wagen.
•
My son loves to ride in his toy wagon.
Mijn zoon rijdt graag in zijn speelgoedwagen.