can

US /kæn/
UK /kæn/
"can" picture
1.

kunnen

be able to; have the ability to

:
I can swim.
Ik kan zwemmen.
She can speak three languages.
Zij kan drie talen spreken.
2.

kunnen, mogelijk zijn

used to indicate possibility

:
It can get very cold here in winter.
Het kan hier in de winter erg koud worden.
Accidents can happen.
Ongelukken kunnen gebeuren.
3.

kunnen, mogen

used to request or grant permission

:
Can I help you?
Kan ik u helpen?
You can go now.
Je kunt nu gaan.
1.

blik, blikje

a cylindrical metal container

:
Please put the empty soda can in the recycling bin.
Gooi het lege frisdrankblikje in de recyclingbak.
He opened a can of beans for dinner.
Hij opende een blik bonen voor het avondeten.
1.

inblikken, conserveren

preserve (food) in a can or jar

:
My grandmother used to can her own peaches every summer.
Mijn grootmoeder conserveerde elke zomer haar eigen perziken.
We decided to can the excess tomatoes from the garden.
We besloten de overtollige tomaten uit de tuin te conserveren.