broken

US /ˈbroʊ.kən/
UK /ˈbroʊ.kən/
"broken" picture
1.

gebroken, kapot

separated into pieces or sections by breaking

:
The vase fell and was completely broken.
De vaas viel en was volledig gebroken.
My phone screen is broken.
Mijn telefoonscherm is gebroken.
2.

geschonden, verbroken

(of a promise or rule) violated or disregarded

:
He felt his trust was broken after the lie.
Hij voelde dat zijn vertrouwen geschonden was na de leugen.
The peace treaty was broken by the sudden attack.
Het vredesverdrag werd verbroken door de plotselinge aanval.
3.

blut, failliet

(of a person) having lost all their money; bankrupt

:
After the business failed, he was completely broken.
Nadat het bedrijf faalde, was hij volledig blut.
She was left broken and homeless after the market crash.
Ze bleef blut en dakloos achter na de beurscrash.
4.

gebroken, verslagen

(of a person) having lost all hope or spirit; devastated

:
After the accident, she was completely broken.
Na het ongeluk was ze volledig gebroken.
His spirit was broken by years of hardship.
Zijn geest was gebroken door jaren van ontbering.
1.

gebroken, verbroken

past participle of break

:
He had broken his arm playing football.
Hij had zijn arm gebroken tijdens het voetballen.
The silence was broken by a sudden shout.
De stilte werd verbroken door een plotselinge schreeuw.