bright
US /braɪt/
UK /braɪt/

1.
helder, fel, licht
emitting or reflecting much light; shining.
:
•
The sun was so bright that I had to put on my sunglasses.
De zon was zo fel dat ik mijn zonnebril moest opzetten.
•
She wore a dress with bright colors.
Ze droeg een jurk met heldere kleuren.
2.
slim, intelligent, briljant
intelligent and quick-witted.
:
•
She's a very bright student and always gets good grades.
Ze is een heel slimme student en haalt altijd goede cijfers.
•
He has a bright future ahead of him.
Hij heeft een stralende toekomst voor zich.
1.
helder, fel
in a bright manner; brightly.
:
•
The stars shone bright in the night sky.
De sterren schenen helder aan de nachtelijke hemel.
•
The room was lit bright by the large windows.
De kamer werd helder verlicht door de grote ramen.