blow out

US /bloʊ aʊt/
UK /bloʊ aʊt/
"blow out" picture
1.

uitblazen, uitgaan

to extinguish a flame, especially of a candle, by blowing

:
She leaned forward to blow out the candles on her birthday cake.
Ze boog voorover om de kaarsen op haar verjaardagstaart uit te blazen.
The strong wind caused the campfire to blow out.
De sterke wind zorgde ervoor dat het kampvuur uitging.
2.

barsten, klappen

to burst or explode, especially a tire

:
The car had a tire blowout on the highway.
De auto had een klapband op de snelweg.
The old pipe might blow out under the pressure.
De oude pijp zou kunnen barsten onder de druk.
3.

verpletteren, overweldigen

to defeat someone decisively in a competition or game

:
Our team is going to blow out the competition in the finals.
Ons team gaat de concurrentie verpletteren in de finale.
They were blown out by 30 points in the last game.
Ze werden met 30 punten verpletterd in de laatste wedstrijd.