adventure
US /ədˈven.tʃɚ/
UK /ədˈven.tʃɚ/

1.
avontuur
an unusual and exciting or daring experience
:
•
They went on a thrilling adventure in the Amazon rainforest.
Ze gingen op een spannende avontuur in het Amazoneregenwoud.
•
Life is a grand adventure.
Het leven is een groot avontuur.
2.
avontuur, spanning
excitement associated with danger or risk
:
•
He loves the sense of adventure that comes with exploring new places.
Hij houdt van het gevoel van avontuur dat gepaard gaat met het verkennen van nieuwe plaatsen.
•
Skydiving offers a great deal of adventure.
Skydiven biedt veel avontuur.
1.
avonturieren, wagen
to engage in an unusual and exciting or daring experience
:
•
They decided to adventure into the unknown wilderness.
Ze besloten het onbekende wildernis in te avonturieren.
•
He likes to adventure to new countries every year.
Hij houdt ervan om elk jaar naar nieuwe landen te avonturieren.