wrap
US /ræp/
UK /ræp/

1.
wikkelen, inpakken
cover or enclose (someone or something) in paper or soft material
:
•
She decided to wrap the gift in colorful paper.
Ze besloot het cadeau in kleurrijk papier te wikkelen.
•
He wrapped a blanket around himself to keep warm.
Hij wikkelde een deken om zich heen om warm te blijven.
1.
omslagdoek, wikkel
a loose outer garment or piece of material wrapped around the body
:
•
She wore a warm wrap over her shoulders.
Ze droeg een warme omslagdoek over haar schouders.
•
The dancer used a flowing silk wrap in her performance.
De danseres gebruikte een vloeiende zijden doek in haar optreden.