wrap up

US /ræp ʌp/
UK /ræp ʌp/
"wrap up" picture
1.

afronden, afsluiten

to complete or finish something

:
Let's wrap up this meeting and go home.
Laten we deze vergadering afronden en naar huis gaan.
I need to wrap up my work before I leave.
Ik moet mijn werk afronden voordat ik wegga.
2.

warm aankleden, inpakken

to dress warmly

:
You should wrap up before going out in this cold weather.
Je moet je warm aankleden voordat je in dit koude weer naar buiten gaat.
She wrapped herself up in a thick blanket.
Ze wikkelde zich in een dikke deken.