wobble
US /ˈwɑː.bəl/
UK /ˈwɑː.bəl/

1.
2.
wankelen, aarzelen
hesitate or waver in opinion or purpose
:
•
His confidence began to wobble under pressure.
Zijn zelfvertrouwen begon te wankelen onder druk.
•
The government's policy on the economy started to wobble.
Het beleid van de regering ten aanzien van de economie begon te wankelen.