trekking
US /ˈtrek.ɪŋ/
UK /ˈtrek.ɪŋ/

1.
trekking, wandeltocht
the activity of going on a long, arduous journey, typically on foot
:
•
They went trekking in the Himalayas for three weeks.
Ze gingen drie weken trekken in de Himalaya.
•
Our next adventure is a trekking trip through the Amazon rainforest.
Ons volgende avontuur is een trekking door het Amazone regenwoud.
1.
trekken, wandelen
to go on a long arduous journey, typically on foot
:
•
We plan to trek across the desert next month.
We zijn van plan om volgende maand de woestijn over te trekken.
•
They had to trek for miles to reach the nearest village.
Ze moesten kilometers trekken om het dichtstbijzijnde dorp te bereiken.
: