hiking
US /ˈhaɪ.kɪŋ/
UK /ˈhaɪ.kɪŋ/

1.
wandelen, trekking
the activity of going for long walks, especially in the country or woods
:
•
We went hiking in the mountains last weekend.
We zijn vorig weekend gaan wandelen in de bergen.
•
Hiking is a great way to enjoy nature.
Wandelen is een geweldige manier om van de natuur te genieten.
1.
wandelend, trekkend
present participle of hike
:
•
He was hiking up the steep trail when it started to rain.
Hij was de steile weg aan het wandelen toen het begon te regenen.
•
They spent the whole day hiking through the forest.
Ze brachten de hele dag wandelend door het bos door.