traction
US /ˈtræk.ʃən/
UK /ˈtræk.ʃən/
1.
grip, tractie
the grip of a tire or wheel on a road or a wheel on a rail
:
•
The car lost traction on the icy road.
De auto verloor grip op de ijzige weg.
•
These new tires provide excellent traction in wet conditions.
Deze nieuwe banden bieden uitstekende grip in natte omstandigheden.
2.
tractie, trekking
the act of drawing or pulling something over a surface, especially a body part or limb
:
•
The doctor applied traction to the patient's leg.
De dokter paste tractie toe op het been van de patiënt.
•
Skeletal traction is used to stabilize fractures.
Skeletale tractie wordt gebruikt om fracturen te stabiliseren.
3.
terrein, aansluiting, populariteit
the fact of an idea, product, etc., gaining popularity or acceptance
:
•
The new startup is gaining traction in the market.
De nieuwe startup wint terrein op de markt.
•
The concept quickly gained traction among young people.
Het concept kreeg snel aansluiting bij jongeren.