friction
US /ˈfrɪk.ʃən/
UK /ˈfrɪk.ʃən/

1.
wrijving
the resistance that one surface or object encounters when moving over another
:
•
The car tires need good friction to grip the road.
De autobanden hebben goede wrijving nodig om grip op de weg te krijgen.
•
Applying oil reduces the friction between moving parts.
Het aanbrengen van olie vermindert de wrijving tussen bewegende delen.
2.
wrijving, frictie
conflict or animosity caused by a clash of wills, temperaments, or opinions
:
•
There was a lot of friction between the two departments.
Er was veel wrijving tussen de twee afdelingen.
•
Their differing opinions caused considerable friction.
Hun verschillende meningen veroorzaakten aanzienlijke wrijving.