tart

US /tɑːrt/
UK /tɑːrt/
"tart" picture
1.

taart, vlaai

an open pastry case with a filling, which may be sweet or savory

:
•
She baked an apple tart for dessert.
Ze bakte een appeltaart als toetje.
•
The quiche was a savory tart with cheese and bacon.
De quiche was een hartige taart met kaas en spek.
:
pieflanquiche
1.

zuur, wrang

having a sharp or sour taste

:
•
The lemon juice was very tart.
Het citroensap was erg zuur.
•
She preferred the tart flavor of cranberries to sweet berries.
Ze gaf de voorkeur aan de zure smaak van veenbessen boven zoete bessen.
:
souracidicsharptangy
:
sweetmild
2.

scherp, bijtend

sharp or biting in manner or tone

:
•
Her tart reply left him speechless.
Haar scherpe antwoord liet hem sprakeloos achter.
•
He made a tart comment about her new hairstyle.
Hij maakte een scherpe opmerking over haar nieuwe kapsel.
:
sharpbitingcuttingsarcasticcaustic
:
mildgentlekind
:
Bakewell tart