pie

US /paɪ/
UK /paɪ/
"pie" picture
1.

taart, pastei

a baked dish of fruit, or meat and vegetables, typically with a top and base of pastry

:
•
My grandmother makes the best apple pie.
Mijn grootmoeder maakt de beste appeltaart.
•
We had chicken and mushroom pie for dinner.
We hadden kip- en champignontaart als avondeten.
:
tartpastryflanquiche
2.

ekster

a magpie (bird)

:
•
A pie landed on the branch, its black and white feathers gleaming.
Een ekster landde op de tak, zijn zwart-witte veren glimmend.
•
The children watched the clever pie trying to steal food from the picnic basket.
De kinderen keken naar de slimme ekster die probeerde eten uit de picknickmand te stelen.
:
magpie
:
pie chartmince piebanoffee piecustard piecottage pieapple pieshoofly pie