talk someone out of something
US /tɑːk ˌsʌm.wʌn ˈaʊt əv ˌsʌm.θɪŋ/
UK /tɑːk ˌsʌm.wʌn ˈaʊt əv ˌsʌm.θɪŋ/

1.
iemand iets uitpraten, iemand van iets afbrengen
to persuade someone not to do something
:
•
I tried to talk him out of quitting his job, but he wouldn't listen.
Ik probeerde hem ervan te overtuigen zijn baan niet op te zeggen, maar hij wilde niet luisteren.
•
Her friends talked her out of buying that expensive car.
Haar vrienden praatten haar ervan af om die dure auto te kopen.