swear
US /swer/
UK /swer/
1.
vloeken, schelden
to use offensive language, especially as an expression of anger or frustration
:
•
He tends to swear a lot when he's angry.
Hij heeft de neiging veel te vloeken als hij boos is.
•
Please don't swear in front of the children.
Alsjeblieft niet vloeken voor de kinderen.
2.
zweren, beloven
to make a solemn promise, often by invoking a divine being or a sacred object
:
•
I swear to tell the truth, the whole truth, and nothing but the truth.
Ik zweer de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid te vertellen.
•
She made him swear on the Bible.
Ze liet hem zweren op de Bijbel.