summit

US /ˈsʌm.ɪt/
UK /ˈsʌm.ɪt/
"summit" picture
1.

top, bergtop

the highest point of a hill or mountain

:
They reached the summit of Mount Everest.
Ze bereikten de top van de Mount Everest.
From the summit, the view was breathtaking.
Vanaf de top was het uitzicht adembenemend.
2.

top, topconferentie

a meeting between heads of government

:
The leaders held a summit to discuss climate change.
De leiders hielden een top om klimaatverandering te bespreken.
The economic summit concluded with a joint declaration.
De economische top werd afgesloten met een gezamenlijke verklaring.
1.

de top bereiken, beklimmen

reach the summit of (a mountain or hill)

:
They plan to summit the peak early in the morning.
Ze zijn van plan de top te bereiken vroeg in de ochtend.
It took them three days to summit the challenging mountain.
Het kostte hen drie dagen om de uitdagende berg te beklimmen.