stifle
US /ˈstaɪ.fəl/
UK /ˈstaɪ.fəl/

1.
verstikken, smoren
make (someone) unable to breathe properly; suffocate
:
•
The thick smoke began to stifle him.
De dikke rook begon hem te verstikken.
•
The heat in the room was enough to stifle anyone.
De hitte in de kamer was genoeg om iedereen te verstikken.
2.
onderdrukken, smoren, belemmeren
prevent or constrain (an activity or idea)
:
•
The government tried to stifle dissent.
De regering probeerde afwijkende meningen te onderdrukken.
•
She managed to stifle a giggle.
Ze slaagde erin een giechel te onderdrukken.