steam

US /stiːm/
UK /stiːm/
"steam" picture
1.

stoom

the vapor into which water is converted when heated, forming a hot, white cloud

:
The kettle produced a lot of steam.
De waterkoker produceerde veel stoom.
A cloud of steam rose from the hot springs.
Een wolk van stoom steeg op uit de warmwaterbronnen.
2.

stoomkracht, stoomenergie

power or energy derived from steam

:
The old train ran on steam power.
De oude trein reed op stoomkracht.
The factory used steam to power its machinery.
De fabriek gebruikte stoom om haar machines aan te drijven.
1.

stomen

to cook (food) with steam

:
She decided to steam the vegetables for a healthier meal.
Ze besloot de groenten te stomen voor een gezondere maaltijd.
You can steam fish to keep it moist and flavorful.
Je kunt vis stomen om hem sappig en smaakvol te houden.
2.

stomen, voortbewegen met stoom

to move by means of steam power

:
The ship steamed across the ocean.
Het schip stoomde over de oceaan.
The old locomotive steamed into the station.
De oude locomotief stoomde het station binnen.
3.

stomen, woedend zijn

to become angry or show anger

:
He was really steaming after the argument.
Hij was echt aan het stomen na de ruzie.
Don't make him steam, just tell him the truth.
Maak hem niet boos, vertel hem gewoon de waarheid.