stab

US /stæb/
UK /stæb/
"stab" picture
1.

steken, prikken

to push a knife or other sharp object into someone or something

:
He was arrested for trying to stab his neighbor.
Hij werd gearresteerd omdat hij zijn buurman probeerde te steken.
She accidentally stabbed herself with the needle.
Ze stak zichzelf per ongeluk met de naald.
2.

steken, prikken

to make a sudden, forceful thrust with a pointed object

:
He stabbed the air with his finger to emphasize his point.
Hij stak met zijn vinger in de lucht om zijn punt te benadrukken.
The bird stabbed at the worm with its beak.
De vogel stak met zijn snavel naar de worm.
1.

steek, prik

an act of pushing a knife or other sharp object into someone or something

:
He received a stab wound to the arm.
Hij liep een steekwond op aan zijn arm.
The sudden stab of pain made her gasp.
De plotselinge steek van pijn deed haar naar adem happen.