squirt
US /skwɝːt/
UK /skwɝːt/
1.
spuiten, sproeien
to cause (a liquid) to be ejected from a narrow opening in a thin, fast stream or jet
:
•
He squirted water from the hose at the plants.
Hij spoot water uit de slang op de planten.
•
The child squirted juice all over the table.
Het kind spoot sap over de hele tafel.
1.
straal, scheut
a thin, fast stream of liquid ejected from an opening
:
•
A sudden squirt of water hit him in the face.
Een plotselinge straal water raakte hem in zijn gezicht.
•
Add a small squirt of lemon juice to the dressing.
Voeg een kleine scheut citroensap toe aan de dressing.
2.
snotneus, groentje, kleine jongen
a small or insignificant person, especially a young or inexperienced one (often used disparagingly)
:
•
Don't listen to that little squirt, he doesn't know what he's talking about.
Luister niet naar die kleine snotneus, hij weet niet waar hij het over heeft.
•
He's just a little squirt trying to act tough.
Hij is gewoon een kleine snotneus die stoer probeert te doen.